Goedemiddag,
Ik heb de volgende vraag. Als inspecteurs van gastouders worstelen wij met het volgende.
Tijdens de steekproeven bij de gastouders lopen wij er tegenaan dat wij de volgende voorwaarde wel willen toetsen:
De gastouder heeft kennis van de handelswijze hoe, indien het de gastouder op enigerlei wijze
bekend is geworden dat de natuurlijke persoon die tevens houder is van het gastouderbureau zich
mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden of mishandeling jegens
een kind dat gebruik maakt van de door de houder aangeboden opvang, in contact te treden met
de vertrouwensinspecteur kinderopvang en in geval van een redelijk vermoeden aangifte te doen
bij een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.
(art 1.56b lid 1 en 1.51c lid 1 onder b en lid 2 Wet kinderopvang
Het toetsen m.n van het gedeelte van de vertrouwensinspecteur vinden wij erg lastig omdat we niet goed uit kunnen leggen waarom een gastouder hier iets over zou moeten weten. De kans dat een houder van een gob iets zou doen met een kind is wel erg klein, dit lijkt niet helemaal aan te sluiten bij de praktijk. Wij vragen ons dan ook af wat een goede onderbouwing is voor deze voorwaarde. Kunnen jullie
Met vriendelijke groet,
Gerdy Engelsman
Toezichthouder kinderopvang/ Inspecteur Ship Sanitation
[cid:image001.png@01D988CC.741F1400]
Tel.06 55494667
Gerdy.Engelsman@ggd.groningen.nl
Werkdagen: maandag, dinsdag, woensdag en donderdag
Bezoekadres: Hanzeplein 120, Groningen
Postadres: Postbus 584, 9700 AN Groningen
In verband met de privacywetgeving dienen documenten met persoonsgegevens beveiligd verstuurd te worden.
GGD Groningen
Dit bericht is uitsluitend bestemd voor de geadresseerde. Het bericht kan vertrouwelijke informatie bevatten. Als u dit bericht per abuis hebt ontvangen, wordt u verzocht het te vernietigen en de afzender te informeren. GGD GHOR Nederland is niet aansprakelijk voor onjuiste en onvolledige overbrenging van de inhoud van een verzonden e-mail bericht, of een te late ontvangst daarvan.